Hoofdstuk 3

Ik had verwacht dat ik daadwerkelijk twee zielen binnenin me zou hebben, maar zo voelde het helemaal niet. Het voelde alsof ik gewoon nog steeds één ziel had, maar dan beter. Ik was sereen en gelukkig.

Om me heen was de omgeving subtiel veranderd. De kleuren waren helder, de struiken droegen vruchten en de begroeiing was weelderig. Alles was perfect.

Het nut van het opnieuw delen van onze ziel was opeens onbegrijpelijk. Vincent en ik hoorden bij elkaar. Hij en ik waren twee delen van een ziel. Samen waren we compleet. Samen waren we vredig. Limbo weerspiegelde de waarheid van dit feit.

En er was lust. Vincent zijn lust en die van mij.

Ik had gezegd dat we nooit meer de liefde konden bedrijven. Maar was dat wel waar? Waren er wel twee lichamen nodig om seks te hebben? Om liefde te voelen?

Ik keek naar mijn naakte lichaam.

Het was me nooit eerder opgevallen dat ik mooie borsten had. Ik vouwde mijn handen er omheen en speelde met mijn tepels. Het voelde beter dan ik had verwacht. Het voelde alsof Vincent me aanraakte. En in zekere zin was dat natuurlijk ook zo. Hij was evenzeer een deel van mij als mijn armen en benen en deel van me waren.

Als vanzelf dwaalde een van mijn handen af naar beneden. Mijn vingers gleden door mijn schaamhaar en ik spreidde mijn schaamlippen.

Het voelde volledig natuurlijk om hier en nu de tijd te nemen om mezelf te bevredigen. Het was niets om me voor te schamen en er was geen noodzaak om mijn lichaam te verbergen.

Ik speelde met mezelf tot de behoefte aan climax te groot werd. Pas toen liet ik mezelf komen. Het was groots, overweldigend en explosief.

Bevredigd liet ik mezelf achterover vallen op het bed. Er was niets meer wat ik kon willen. Het enige wat nog ver in mijn achterhoofd aan me knaagde, was dat Esmeralda gebruik maakte van Vincent zijn lichaam. Dat konden we niet toestaan. Daar zouden we hoe dan ook een einde aan moeten maken.

Ik stond op om me aan te kleden en reikte naar een leylijn.

Op het moment dat ik de lijn aanraakte wist ik dat er iets heel er mis was. Maar het was al te laat.

Ik voelde Vincent uit me weg gerukt worden. Het voelde alsof ik in tweeën werd gescheurd. Ik kon het als niets anders omschrijven. Mijn reis door de lijn was een eindeloze kwelling die in elke cel van mijn lichaam voelbaar was. Als een bevend hoopje ellende viel ik aan de andere kant uit de leylijn. Het scheurende gevoel van verlies was zo pijnlijk dat de tranen uit mijn ogen stroomden. Het was alsof ik de helft van mezelf had verloren. Een deel zo essentieel dat ik er aan twijfelde of ik zonder dat deel nog wel verder wilde leven.

Mijn hoofd schoot omhoog. Vincent! Hij was nog in limbo! Mijn god! Als hij zich net zo voelde als mij, dan kon dit heel gemakkelijk de katalysator zijn om door te gaan naar een volgend leven. En dan zou ik hem echt kwijt zijn. Voorgoed.

Het leek een eeuwigheid te duren voordat de leylijn me terug had gebracht naar limbo. Het was niet meer dan een oogwenk, het was nóóit meer dan een oogwenk, maar in die oogwenk had ik duizend angsten doorstaan.

Limbo was grijs. Duizend en één tinten van grijs, maar alleen maar grijs.

Vincent lag op zijn zij, op het midden van het bed. Hij had zijn knieën opgetrokken en zijn armen krampachtig om zichzelf heen geslagen.

Zijn hoofd schoot omhoog alsof hij voelde dat ik er was. Ik lanceerde mezelf in zijn armen. Hij sjorde mijn shirt omhoog zodat hij zoveel mogelijk van mijn huid kon voelen. Ik wenste dat ik mijn kleding weg kon denken zodat hij dat kon. Het had niets met seks te maken, maar alles met een poging om zoveel mogelijk barrières tussen elkaar te verwijderen.

Hij begroef zijn gezicht in mijn hals. ‘Jade, Jade, Jade. Ik sterf nog liever dan zonder jou te moeten leven.’

Ik wist niet wat ik daar op moest zeggen. Ik voelde precies hetzelfde, maar ik wilde niet dat hij stierf. Ik wilde hem bij me. Voor altijd.

Onze krampachtige omhelzing veranderde in zachte strelingen en daarna in het tedere bedrijven van liefde. Het was een tot mislukken gedoemde poging om terug te winnen wat we hadden verloren. Maar dichterbij de eenheid die we zo kort hadden gedeeld, konden we niet meer komen. Geen van ons tweeën wilde het risico lopen om opnieuw de pijn en wanhoop van de scheuring van zielen te voelen.

Later, toen we uitgeput en verzadigd met verstrengelde ledematen in elkaars armen lagen, zei Vincent wat ik ook al vermoedde.

‘Wij zijn zielsverwanten. Het kan niet anders. De onwaarschijnlijkheid van onze ontmoeting, de hele situatie. De manier waarop ik je meteen mocht en vertrouwde, wij zijn twee delen van een geheel.’

‘Ik heb nooit geloofd dat zoiets kon bestaan,’ gaf ik toe. ‘Maar ik kan het nu niet meer ontkennen.’

Uiteindelijk werd ik door de honger weer naar de wereld gedreven.

De hele tijd dat ik thuis en op het werk was miste ik Vincent. Het gemis was als een fysieke pijn. Het was bijna onmogelijk om ergens anders aan te denken dan het deel van mij dat ik in limbo had achtergelaten.

Na mijn werkdag ging ik eerst naar Las Vegas om te zien of Vincent zijn lichaam daar nog was. Het kostte me niet meer dan een half uur rondvragen voordat ik wist dat Esmeralda een huis had gehuurd, net buiten de binnenstad van Las Vegas. Ze was een opvallende verschijning met haar beweeglijke haar en opvallende ogen. Mensen onthielden haar. Natuurlijk was het voor haar gemakkelijk om er voor te zorgen dat ze haar vergaten zodra ze haar hadden gezien, of ze te laten denken dat ze er anders uit zag, maar Esmeralda was ijdel. Ze hield van de aandacht. Ze wilde gezien en bewonderd worden. En als mensen geen bewondering voor haar hadden, dan wilde ze gevreesd worden.

Er was voldoende reden om bang voor haar te zijn. Ze was een erg getalenteerde heks zonder scrupules. Haar idee van juist en verkeerd was alleen wat juist was voor háár en wat verkeerd was voor háár. Ze zat er niet mee om over een ander heen te lopen om te krijgen wat ze wilde. Zoals ze nu deed met Vincent.

Maar ik zou mijn uiterste best doen om een spaak in haar wielen te steken.

Schuin tegenover het huis was een wasserette met rondom grote ramen, en ik besloot dat het de ideale plek was om alles in de gaten te houden.

Ik reisde via de leylijn terug naar mijn eigen huis om de was op te halen die zich de laatste dagen had verzameld. Vanwege alle tijd die ik met Vincent had doorgebracht, was het al een aardig stapeltje geworden.

Met een tijdschrift voor mijn gezicht waar ik zo nu en dan overheen gluurde, ging ik achter de wasmachine zitten die mijn handdoeken bevatte. Af en toe zag ik een figuur voor de ramen langs lopen, maar het was moeilijk om te zien wie het was en wat diegene deed, want voor elk raam hingen gerimpelde vitrages die het beeld vervormden.

Ik kon mijn geluk niet geloven toen Vincent de deur uit kwam gelopen met een wasmand onder zijn arm. Mijn hart sprong op bij het zien van de manier waarop hij zich bewoog. De bewegingen waren houterig, maar het waren bewegingen die ik herkende. Het was zoals Vincent zich bewoog, maar zonder zijn natuurlijke souplesse.

Het viel me nu pas op dat deze Vincent iets breder en gespierder was dan de Vincent in limbo. In limbo zag je eruit zoals je dácht dat je er uit zag. Je vormde jezelf onbewust naar het beeld dat je van jezelf had. Blijkbaar vond Vincent zichzelf niet zo gespierd. Of zo knap, dacht ik toen ik zijn gezicht bestudeerde. De verschillen waren subtiel, maar zijn kaaklijn was net wat scherper, de neus wat rechter en de jukbeenderen wat hoger. De vorige keer was het me niet opgevallen, maar in de tussentijd had ik hem heel wat beter leren kennen.

Ik voelde een bekende warmte in mijn onderbuik. Heel wat beter.

Het warme gevoel lekte weg toen ik naar zijn ogen keek.

Leeg.

Er was niets. Het was alsof zijn ogen gevangen waren tussen het moment dat zijn laatste adem zijn lichaam had verlaten en het moment dat het waas van de doden over zijn ogen trokken. Zijn ogen waren als die van een levende dode.

Zonder mijn aanwezigheid te erkennen, zette hij zijn wasmand neer en begon de bonte was van de witte te scheiden. Hij stopte twee wasmachines vol en zette ze aan. Daarna ging hij met licht gespreide voeten en slap naar beneden hangende armen staan. Alsof zijn enige taak was te wachten tot de machines klaar waren.

Ik ging naast hem staan en keek naar hem. Nog steeds gaf hij geen teken dat hij zich van mijn aanwezigheid bewust was. In het café had hij zich nog enigszins sociaal gedragen. Hij had lege glimlachjes gegeven aan de mensen om hem heen, handen geschud, en oppervlakkige conversaties gevoerd. Het was bijna alsof het nu niet in zijn programmering zat. Het was geen vaardigheid die hij voor de was nodig had en dus overbodig.

Ik schraapte mijn keel.

Niets.

‘Hallo,’ zei ik, maar hij reageerde nog steeds niet. Ik zwaaide mijn hand voor zijn ogen langs, maar ook dat had geen effect.

Het was alsof hij… uit stond.

Zonder er over na te denken pakte ik zijn hand vast. Pas op dat moment realiseerde ik hoezeer ik de behoefte had om de warmte van zijn lichaam te voelen. Hoezeer ik dat miste bij de Vincent in limbo.

Vincent draaide zijn hoofd en richtte zijn bijna dode ogen op mijn gezicht. ‘Ken ik u?’

Ik knikte. ‘We hebben elkaar eerder ontmoet. Mijn naam is Jade, weet je nog?’

Zijn wenkbrauwen bewogen alsof hij wilde fronsen. ‘Ik weet het niet… zeker.’

‘Waar kom je vandaan?’ vroeg ik in de hoop dat hij zich dingen zou herinneren.

Hij gaf een zijdelings knikje naar het huis. ‘De overkant van de straat.’

‘En daarvoor?’

Hij deed weer het bijna fronsen met zijn wenkbrauwen. ‘Voor wat?’

‘Waar was je voordat je in dat huis was?’

Vincent staarde me aan. ‘Dat weet ik niet.’

Ik tilde zijn hand op en vouwde ook mijn andere hand er omheen. ‘Kun je je nog herinneren dat we elkaar hebben gesproken in het café?’

Net als gisteren keek hij neer op onze handen. Toen hij tenslotte weer opkeek zag ik iets in zijn ogen. Iets, maar nog niet genoeg.

‘Kus me,’ zei ik in een impuls.

Even leek hij te aarzelen, maar drukte toen zijn lippen op de mijne. In de eerste instantie was zijn kus bijna koud. Mechanisch. Maar hoewel de bezieling ontbrak, genoot ik van de smaak van zijn mond en de warmte van zijn lippen. Toen ik mijn armen om zijn hals sloeg werd zijn kus harder, bijna pijnlijk. Hij vlocht zijn vingers door mijn haar en trok mijn hoofd iets opzij zodat hij beter toegang had tot mijn mond. Hij trok te hard aan mijn haar, maar de smaak van hem was genoeg om de pijn te negeren. Dit was Vincent, herinnerde ik mezelf. De pure smaak en passie van Vincent. Zijn lichaam wilde mij net zo zeer als zijn ziel.

Vincent schuifelde ons naar achteren tot ik met een bons tegen een wasmachine aan kwam. Hij wreef zijn heupen tegen me aan en ik kreunde in zijn mond. Met een ruk trok hij mijn shirt uit mijn broek en masseerde mijn rug. Alweer was het bijna te pijnlijk maar niet zo pijnlijk dat ik de warmte van zijn handen op mijn blote huid wilde verliezen.

Plotseling kromp hij kreunend ineen.

‘Vincent?’ Ik vouwde mijn handen om zijn van pijn vertrokken gezicht. ‘Vincent? Wat is er aan de hand?’

‘Ik moet terug,’ kreunde hij tussen opeen geklemde kiezen door. ‘Ik moet terug. Ik moet naar haar terug.’

Hij deed een stap achteruit en daarna nog een, houterig, alsof zijn bewegingen door iemand anders werden gestuurd. Hij draaide zich om en liep met dezelfde houterige bewegingen naar het huis. Ik liep hem achterna tot ik plotseling Esmeralda in de deuropening zag staan.

Shit. Ze had ons gezien. Ik sloeg mezelf mentaal voor mijn hoofd. Natuurlijk had ze ons gezien. Er zaten zoveel ramen in de wasserette dat we net zo goed midden op straat hadden kunnen staan.

Esmeralda kwam hem halverwege de straat tegemoet. ‘Ga naar binnen!’ siste ze hem toe. Vincent zijn pas haperde niet en hij liep door naar het huis.

Haar haren bewogen alsof het vol zat met slangen en haar ogen veranderden, elke keer als ik met mijn ogen knipperde, van kleur. Haar gezicht was lelijk van de woede. Het kostte me alles wat ik had om niet van haar weg te deinzen. Ik maakte een connectie met de dichtstbijzijnde leylijn. Niet om te vluchten, maar om me te beschermen. Zonder de affiniteit met leylijnen was je niet in staat om de lijnen aan te raken en zolang ik een connectie met de lijnen had, was ik daardoor grotendeels beschermd tegen haar magie.

Esmeralda bleef vlak voor me staan. ‘Ik heb je al eerder gewaarschuwd, Wicca! Blijf af van wat van mij is!’

Kleine vonkjes knetterden voor me langs, kleine uitbarstingen van haar magie die contact maakte met de lijn die me beschermde.

‘Je hebt misschien controle over zijn lichaam, maar Vincent is niet van jou,’ zei ik kalmer dan ik me voelde. Ik wilde niet dat ze wist wat hij werkelijk voor me betekende. Het was al gevaarlijk genoeg dat ze wist dat ik interesse had voor Vincent. Als ze wist hoeveel ik van hem hield… het zou een gevaarlijk wapen in haar handen zijn.

‘Alles wat ik van hem nodig heb, is van mij,’ grauwde ze. Daarna rechtte ze haar rug en keek zelfgenoegzaam. ‘Als ik klaar met hem ben mag je hebben wat er van hem over is. Ik beloof het je op mijn blauwe ogen.’ De grijns die ze me schonk deed me huiveren. Wat was ze met Vincent van plan?

Zodra ze zich om had gedraaid, liet ik me door de leylijn naar limbo brengen.

Vincent zat op een dikke boomstronk. Er omheen groeiden allemaal prachtige rode rozen. Iedere keer als ik hier kwam was zijn wereld mooier en completer. De kleuren waren helderder en de schoonheid rijker.

Maar ik had nu geen aandacht voor de schoonheid van de omgeving. Het enige wat ik zag was dat Vincent bijna transparant was geworden.

Ik was hem aan het kwijtraken!